Heeft u een duurzaamheidsvoorkeur?
Om deze vraag makkelijker te kunnen beantwoorden, hebben we de duurzaamheidsvoorkeuren onderverdeeld in drie type beleggingen:
- Ecologische duurzame belegging - dit zijn beleggingen in bedrijven die helpen bij het tegengaan van klimaatverandering en voldoen aan door de wetgever vastgestelde strenge criteria;
- Duurzame belegging - dit zijn beleggingen in bedrijven die helpen bij het bereiken van een milieudoelstelling of een sociale doelstelling waarbij het bedrijf praktijken van goed ondernemingsbestuur (zoals integer gedrag, hoog niveau van transparantie en verantwoording) volgt;
- Belegging die negatieve effecten meeweegt - Dit zijn beleggingen in bedrijven die rekening houden met de belangrijkste nadelige effecten op zogenaamde duurzaamheidsfactoren.
Het onderscheid tussen die drie beleggingen, leggen we hieronder verder aan u toe. Het onderscheid geldt overigens zowel voor directe beleggingen in bedrijven als indirecte beleggingen (via beleggingsfondsen).
1. Ecologisch duurzame belegging
Dit zijn beleggingen in bedrijven die helpen bij het tegengaan van klimaatverandering of het beperken van de gevolgen ervan. Of een bedrijf ecologisch duurzame activiteiten heeft, wordt bepaald door de EU-Taxonomiewetgeving. Dit is een Europees regelgevend classificatiesysteem dat vaststelt of een belegging wel of niet bijdraagt aan een beter milieu.
De EU-Taxonomie heeft verschillende strenge criteria vastgesteld waar een onderdeel of productielijn van een bedrijf aan moet voldoen om als ‘ecologisch duurzaam’ te mogen worden aangemerkt. Op het moment dat een bedrijf aan de eisen van de EU-Taxonomie kan voldoen, mag een belegging in dat bedrijf meetellen als een ecologische duurzame belegging.
Voorbeeld 1
Een windmolenpark bouwen in een beschermd natuurgebied draagt bij aan het oplossen van het klimaatprobleem. Maar het veroorzaakt ook schade aan de natuur en zal dus niet alle eisen van de EU Taxonomie voldoen. Dit windmolenpark zal om die reden niet classificeren als ‘ecologisch duurzaam’.
Voorbeeld 2
Een kledingmerk, bijvoorbeeld Adidas, maakt in één van haar productielijnen uitsluitend gebruik van gerecycled plastic. We nemen aan dat deze productielijn (economische activiteit) volledig voldoet aan alle strenge Taxonomievereisten. Naast deze productielijn kent Adidas nog andere bedrijfsonderdelen die niet aan de Taxonomiecriteria voldoen. Een belegging in een aandeel Adidas zal daardoor gedeeltelijk worden beschouwd als ‘ecologisch duurzaam’.
2. Duurzame belegging
Het begrip duurzame belegging wordt beschreven in de SFDR-regelgeving (Sustainable Finance Disclosure Regulation). Dit is Europese regelgeving die voorschrijft hoe financiële instellingen beleggers moeten informeren over duurzaamheid. Een belegging kan slechts duurzaam worden genoemd, als het een concrete doelstelling nastreeft op het gebied van milieu (E) of maatschappij (S) en ook wordt voldaan aan goed ondernemingsbestuur ook wel good governance (G). Ook hier geldt dat met het bijdragen aan bijvoorbeeld een milieu-doelstelling geen schade mag worden aangericht aan andere E en S doelstellingen.
Voorbeeld
Als het windmolenpark wordt gebouwd door arbeiders die onder slechte arbeidsomstandigheden moeten werken en leven dan zal de belegging niet als duurzaam kunnen meetellen.
3. Belegging die negatieve gevolgen meeweegt
Dit zijn beleggingen waarbij rekening wordt gehouden met de belangrijkste nadelige effecten op duurzaamheidsfactoren. Duurzaamheidsfactoren hebben betrekking op een breed scala aan ecologische-, sociale- en werkgelegenheidszaken. Denk bijvoorbeeld aan de eerbiediging van mensenrechten of het behoud van de biodiversiteit.
Deze belangrijkste nadelige effecten worden ook wel de Principal Adverse Impacts (of afgekort: PAIs) genoemd. Elk bedrijf heeft een impact op het milieu (E) en de maatschappij (S). Deze impact kan positief of negatief zijn.
Voorbeeld
Een olieconcern dat opnieuw investeert in fossiele brandstof. Het nadelige gevolg of ook wel negatieve effect van een belegging in dit bedrijf is een verhoogde CO2-uitstoot. Zou het olieconcern investeren in een windmolenpark in plaats van fossiele brandstof dan zou de negatieve impact van de belegging op het milieu lager uitpakken.
Het meewegen van dergelijke negatieve effecten op duurzaamheidsfactoren gebeurt veelal kwalitatief, bijvoorbeeld door uitsluiting of door engagement. Uitsluiting betekent dat (groepen) bedrijven worden uitgesloten van belegging op basis van duurzaamheidskarakteristieken, bijvoorbeeld beleggingen in tabak, wapens of bont.
Engagement wordt gezien als een langdurige actieve dialoog tussen beleggers en het bedrijf waarin wordt belegd. Deze actieve dialoog biedt beleggers de mogelijkheid om de mogelijke duurzaamheidsrisico’s en -kansen te bespreken met deze bedrijven. Dit kan plaatsvinden in samenwerkingsverband, om zo meer impact te maken. Voorbeelden hiervan zijn: Eumedion en Climate Action 100+.
Het is ook mogelijk om de PAI op een kwantitatieve (cijfermatige) manier mee te nemen. In dat geval wordt gebruik gemaakt van zogenaamde PAI-indicatoren. Een PAI-indicator berekent de impact van een belegging op de milieu-, sociale en governance (ESG)-factoren. Denk aan CO2-uitstoot, blootstelling aan fossiele brandstoffen, water en afval (E), zorgvuldigheid op gebied van mensenrechten of genderdiversiteit (S), blootstelling aan corruptie, omkoping of andere schandalen (G).